- Dossier
Door Charline Cauchie
Om een echte wetenschappelijke en industriële innovatie te worden, moet een idee dat in een universiteit is opgedoken dikwijls een lange weg afleggen langs fundamenteel en toegepast onderzoek, vóór het uiteindelijk in een bedrijfssector wordt ontwikkeld. Een traject dat afgebakend wordt door universiteiten, onderzoekscentra en spin-offs.
De UMONS is een Waalse universiteit met 800 onderzoekers die gespreid zijn over een honderdtal onderzoekscellen en die kunnen rekenen op een belangrijke pool voor het besturen en benutten van het wetenschappelijk onderzoek (Administration et Valorisation de la Recherche [AVRE]). Het gaat om een team van 13 voltijds equivalenten met verschillende profielen (wetenschappelijke adviseurs, juristen, communicatiespecialisten...), die allen de onderzoekers begeleiden.
Céline Thillou, de directrice van de AVRE, legt ons uit welk traject een idee dient af te leggen vóór het een concrete innovatie wordt. “De academische wetenschappelijke sector is een van de eerste schakels van de innovatieketen. Hij moet op de eerste plaats fundamenteel onderzoek doen, dat wil zeggen onderzoeken om te onderzoeken. Maar het doel is natuurlijk dat de onderzoeksresultaten echt nuttig zijn voor de samenleving, dat ze een bepaalde impact hebben. Die moeten dus buiten de universiteit geraken.”In een context waarin echte innovatie steeds onmisbaarder wordt voor het succes van universitaire projecten, is dat een opdracht die de UMONS bijzonder ter harte neemt.
Samenvatting: de vrucht van wetenschappelijk onderzoek wil tot haar recht komen op de markt
Opdat de onderzoeksresultaten zich buiten de universiteit zouden kunnen ontwikkelen, gaat deze laatste beginnen met het innovatiepotentieel ervan uit te testen door ze te plaatsen op een schaal die de geleerde naam draagt van Technology Readyness Level (TRL), wat men in het Nederlands zou kunnen vertalen door “technologisch rijpheidsniveau”: “Het gaat erom de rijpheid van een resultaat te meten om te weten of het min of meer geschikt is voor de markt en/of de verkoop.”
Een resultaat dat dicht bij 1 staat op de TRL-schaal, is nauwelijks geformuleerd maar men stelt al vast dat het lijkt te werken. Staat het dicht bij 9, dan werd het al positief getest in het laboratorium en in bedrijven. “Naargelang de rijpheid, zal het uitgewerkt worden volgens verschillende structuren. De resultaten zullen ofwel direct op de markt worden gebracht, ofwel nog voortrijpen in wat men onderzoekscentra noemt. Elk geval is bijzonder en het ene onderzoeksresultaat is het andere niet”,stelt Céline Thillou.
Scenario nummer 1: het project is niet rijp
Multitel, een van de twee erkende centra die zijn voortgekomen uit de UMONS, is gespecialiseerd in ICT (informatie‑ en communicatietechnologieën) en spoorwegen. De voornaamste opdracht ervan is het rijp maken van die resultaten. Onderzoekscentra zoals Multitel komen na de universiteiten en doen toegepast onderzoek. In feite geven ze de resultaten en de onderzoekers die deze verdedigen, de kans om te bewijzen wat ze waard zijn, vóór ze in de bedrijfswereld worden geïntroduceerd.
We moeten ook weten dat veel onderzoeken worden aangevat in samenwerking met erkende onderzoekscentra. “Vanaf de aanvang van het project worden de taken en de onderzoekers dan gespreid over elke entiteit, met fundamenteler onderzoek aan de universiteit en meer geavanceerde laboratoriumtesten in de onderzoekscentra”, voegt Céline Thillou daar nog aan toe.
Scenario nummer 2: het is de markt die niet rijp is
Soms is het niet het onderzoek dat rijpheid mist, maar wel de markt. “Het gebeurt dat het onderzoek te veel voorsprong heeft en dat de markt er niet klaar voor is. Dat zijn we onlangs tegengekomen met een project van een onderzoeker die werkt op de menselijke aandacht, en meer bepaald op wat het menselijk oog het eerst waarneemt wanneer het een reclame ziet”,vertelt Céline Thillou. “Ziet het eerst de prijs, het meisje in badpak of het product? Wij waren ervan van overtuigd dat het onderzoek onontbeerlijk was, maar drie of vier jaar geleden stond de markt huiverig tegenover het gebruik van persoonlijke gegevens. Dat vond men toen te opdringerig.”
Sindsdien is het taboe op visuele marketing afgezwakt en kon de onderneming iTTENTION worden opgericht dankzij de UMONS.
iTTENTION is één van de jongste twee spin-offs die in de schoot van de UMONS werden opgericht. De andere, B-Sens, biedt sensoroplossingen aan voor het beveiligen van bezittingen en voor de gezondheid van de mensen. Beide zijn eerst gerijpt binnen de universiteit, in afwachting van het moment waarop de markt en het ecosysteem klaar zouden zijn. “En dat kan soms verscheidene jaren duren.”
Scenario nummer 3: het project en de markt zijn rijp, zodat de innovatie op gang komt
Ondernemingen zoals iTTENTION en B-Sens, die op basis van een academisch onderzoeksresultaat werden opgericht, gaan direct overschakelen naar de spin-off. “Soms, aan het prille begin, vinden ze een onderkomen aan de universiteit, maar ze vliegen al heel snel op hun eigen vleugels. Heel dikwijls volgen onderzoekers hun spin-off, maar het gebeurt ook dat ze er geen CEO van willen worden. Dan wordt er een externe CEO gezocht, een ‘echte’ ondernemer”,zegt Céline Thillou. Iedereen krijgt een specifieke begeleiding van de AVRE. “Wij helpen bij het oprichten van de firma, wij geven advies inzake de human resources en het businessplan, maar ook niet méér dan advies. Om de nieuwe onderneming bij haar evolutie te helpen, gaan we rechtstreeks werken met de incubatoren en de actoren uit het bedrijfsleven.”
De kwestie van de patentering is essentieel om de exclusiviteit van de innovatie te behouden. “Vóór de UMONS een firma opricht, zorgt ze ervoor dat er geen bestaand bedrijf is dat direct van de resultaten kan profiteren, wat het geval is geweest met een licentie van een octrooi ter bescherming van een therapeutische strategie tegen FSHD-myopathieën (facioscapulohumerale dystrofie) met een grote Amerikaanse onderneming.”
Soms zal de universiteit wegens de uitslag van het marktonderzoek een bestaande onderneming aanspreken om de onderzoeksresultaten te benutten. “Indien het product direct op de markt kan worden gebracht, kan men bedrijven zoeken die het resultaat willen kopen. Dat is een zeer efficiënte manier om te innoveren,.” Er zijn verschillende manieren om in contact te komen met een onderneming. “Ofwel maakte ze deel uit van het aanvankelijke consortium, zodat men haar gemakkelijk een licentie kan geven voor alle rechten. Ofwel doet men een aanbod met intellectueel eigendomsrecht en verkoopt men het patent aan de onderneming, die er vrij gebruik kan van maken.” Zo kan een onderzoeksresultaat volledig worden geïntegreerd en een impact hebben op de samenleving.
De bonusvraag
WAW – Zijn onderzoekers potentiële ondernemers?
Céline Thillou – Verschillende mensen hebben heel verschillende profielen. Het hangt echt af van de persoon zelf. Sommigen willen hun eigen baas zijn en hun spin-off zeer snel opstarten, er de leiding van nemen en op hun eigen vleugels vliegen. Anderen willen zich veiliger voelen en de stap pas wagen als ze zeker zijn van veel contracten; die willen niet noodzakelijk de bedrijfsleider worden. Nog anderen zijn wat men welwillend “gekke onderzoekers” kan noemen, die de universitaire cocon niet willen verlaten en geen zin hebben in een ondernemersavontuur.
De financiering van het onderzoek
Alain Gillin staat aan het hoofd van de Algemene Operationele Directie voor Economie, Tewerkstelling en Onderzoek (DG06) van de Openbare Dienst van Wallonië (SPW). Deze burgerlijk ingenieur mechanica houdt nu de “touwtjes van de beurs” in handen. “De DG06 financiert de universiteiten, de erkende onderzoekscentra en de ondernemingen via oproepen voor onderzoeken en voor partnerschappen en consortiums voor onderzoek, alsook via terugwinbare subsidies of voorschotten. Die laatste “loket”-hulp is er speciaal voor de ondernemingen.”
De internationalisering van het onderzoek
Hubert Goffinet is het hoofd van de Dienst Onderzoek en Innovatie van Wallonië-Brussel Internationaal (WBI): “Wij moedigen innovatie aan via internationale betrekkingen. Wij begeleiden de onderzoekscentra en de universiteiten bij hun internationale contacten en leggen ons meer bepaald toe op de sectoren van de zes competitiviteitspolen. Maar naast die prioriteit bestaat een van onze voornaamste activiteiten uit het leveren van informatie en het in het oog houden van innovaties, mogelijke partnerschappen en onderzoeken in de landen waar we aanwezig zijn, en wel dankzij een netwerk van onderzoekers die in het buitenland wonen. Het is een belangrijke dienstverlening, want innovatie en onderzoek moeten zeker een internationaal karakter hebben.”