- Patrimoine
Door Christian Sonon
Tussen Houdeng-Aimeries en Trivières, schetst de mijnsite van Bois-du-Luc, erkend als cultureel werelderfgoed van UNESCO, een beeld van de kennis en het industriële erfgoed van Wallonië. Het Ecomuseum koestert die geschiedenis.
Aan de rand van La Louvière, die dochter van de industriële revolutie, draait de cité van Bois-du-Luc in het begin van de 20ste eeuw volledig op eigen houtje. De huisjes vormen samen vier aaneengesloten blokken, gescheiden door wegen die elkaar loodrecht kruisen. Aan het uiteinde van een van die assen ligt, wat hoger dan de rest, het kasteel van directeur-stichter Omar Degueldre. Degueldre, zowel een beschermende vaderfiguur als een baas met een ijzeren vuist, overschouwt van hieruit de arbeiderscité. De hoofdstraat, het café, de kruidenier en de 166 huisjes, elk met hun eigen groentetuintje, het opvangtehuis en het ziekenhuis. Links liggen de mijnschacht en de afvoerschacht. Rechts, de bureaus, werkplaatsen en hangars. Af en toe herinnert hij zich de opstand van 1893 en gaat hij even gluren aan het inkomhek, bijgenaamd de guillotinepoort, om zich ervan te vergewissen dat er geen ongure elementen proberen binnen te geraken. In de verte kondigt de schoolbel het begin van de speeltijd aan. Elke zondag roepen de klokken van de Sint-Barbarakerk de gelovigen naar de misviering. De kinderen kijken al uit naar het vieruurtje dat ze straks krijgen in de feestzaal. Je ruikt de warme chocolademelk al...
Al drie generaties en zelfs meer wonen de arbeiders hier. Ze werken, leren en ontspannen zich in een gemeenschap die in hun ogen wellicht een grote familie voorstelt 1. De mijnsite zelf geeft blijk van voorspoed. De schachtbok torent uit boven de putten van de SintEmmanuelmijnschacht. Op het ritme van de mijnwagentjes op de rails heeft de mijn alle industriële revoluties meegemaakt, van stoom tot elektriciteit. Vandaag is het een van de meest opmerkelijke sites van het industriële tijdperk van deze regio, van Wallonië en zelfs van Europa. De geschiedenis van deze mijn is die van de hele regio die gedurende bijna 300 jaar leeft rond kolen en metaal. Dit centrale steenkoolbekken omvat een van de drie Henegouwse bakermatten samen met die van Mons en Charleroi van het verhaal van de steenkool van het gebied Haine-Samber-Maas dat zich uitstrekt tot aan de Ruhrvallei in Duitsland. Alles begon in 1685 toen de eerste mijnmeesters, handelaars en burgers de handen in elkaar sloegen en de Société du Grand Conduit et du Charbonnage de Houdeng stichtten.
Het eerste voorbeeld van een kapitalistische structuur
“Dit is het eerste voorbeeld van een kapitalistische structuur in Europa”, legt Daisy Vansteene uit. Zij is directrice van het Ecomuseum van Bois-du-Luc – het eerste in België – dat sinds 1983 gevestigd is in de vroegere bureaus van de mijn en als opdracht heeft de industriële cultuur op een andere manier begrijpbaar te maken en op een speelse manier te promoten 2. “De mijnwerkers kwamen naar hier met hun kennis en de fondsenverstrekkers met kapitaal. Ze hadden elkaar nodig. Bijvoorbeeld om de problemen van de overstromingen in de mijnschachten op te lossen. Er moest dus voor afwatering gezorgd worden via schachten met de hulp van reeksen uitgeholde boomstammen. Vandaar de naam van de maatschappij: le Grand Conduit, de Grote Leiding. Je kunt daar trouwens nog steeds een stuk van zien in de vroegere zaal waar de aandeelhouders werden uitbetaald. Dat is in het gebouw waar de bureaus van de maatschappij zich bevinden. Later werden de pomptechnieken natuurlijk gemoderniseerd.” Deze zaal is ook het vertrekpunt van een anderhalf uur durend bezoek. Tijdens dat bezoek kan het publiek alle stappen van de mijnontginning volgen, van het strenge bureau van de directeur tot de plek waar de mijnwerkers weer naar boven kwamen. Je vindt er ook schilderijen, foto’s en maquettes van de meest welvarende mijnen (Bois-du-Luc, Le Quesnoy, Havré, Beaulieu) van de ongeveer dertig die de maatschappij uitbaatte in het Centrumbekken in de 19de eeuw. Maar het bezoek wordt helemaal anders als je de Sint-Emmanuelmijnschacht binnengaat. De mijnontginning zelf is al gestopt in 1959, als gevolg van een beslissing van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, maar de gebouwen en verschillende machines werden bewaard. Aan de ene kant zie je de mijnschachten, de schachtbok, dat is die metalen constructie met grote raderen – het belfort van de mijnsites – en de liftkooi. Aan de andere kant zie je de afwateringsputten en de pompen, de ventilatiezaal, het elektrische verdeelstation – die voor het hele dorp diende – en de douches voor de vrouwen. Tussen die twee gebouwen in bevinden zich de lampenkamer, de douches voor de mannen en de zaal van de ploegbazen, waar die hun ploegen samenstelden. Hier zie je op een originele manier hoe een mijnwerker leefde, uur na uur, dag na dag. De patronale gedachte in het hart van de cité De mijnsite van Bois-du-Luc, tegenwoordig eigendom van het Waalse Gewest, maakt sinds 2012 deel uit van het cultureel werelderfgoed van UNESCO, net als Grand-Hornu, Bois du Cazier en de mijn van Blégny. Dat is zo omdat het een opmerkelijk voorbeeld is van een architecturaal geheel, dat een betekenisvolle periode illustreert uit de geschiedenis van de mensheid. Toen de Société des Charbonnages du Bois-du-Luc in 1973 de pijp aan Maarten gaf, had de hele site kunnen ontmanteld of afgebroken worden. Maar dankzij een aantal gezamenlijke initiatieven kon de mijnsite gelukkig in zijn geheel bewaard blijven. Het centrale gedeelte, het dorp van de arbeiders, met zijn huisjes die niet in een lang lint gebouwd zijn, zoals de mijnwerkershuisjes van Grand-Hornu of Nord-Pas-de-Calais, maar gesloten, in een trapeziumvorm, zijn een levendig voorbeeld van dit menselijke avontuur in het hart van een steenkoolmijn. Een avontuur waar de drievuldigheid ‘baas-cité-fabriek’ de kern van uitmaakte 1.
“Kort voor de opening van de Sint-Emmanuelmijnschacht in 1846 ontstond het idee om een arbeidersdorp te bouwen in het gehucht ‘Le Bosquet’, aan de oevers van de Thiriau du Luc”, vertelt directrice Daisy Vansteene. ‘De directie bouwde die huisjes om mijnwerkers aan te trekken, te zorgen dat ze er konden wonen en dat ze er bleven door hen een aantal faciliteiten aan te bieden. Het tekort aan handenarbeid in die tijd werkte verlammend voor de ontwikkeling van bedrijven. De nieuwe cité wou mijnwerkers aantrekken naar het voorbeeld van Grand-Hornu. Ze kregen een dak boven het hoofd en later kregen ze extra infrastructuur ter beschikking: opvangtehuis, school, kerk, feestzaal, ziekenhuis, kruidenier, café... Ze kregen welvaart in ruil voor hun gehoorzaamheid. Zo is, na verloop van tijd, die patronale gedachte gegroeid.”
In 1994 begon het Waalse Gewest met de renovatiewerken en de modernisering van de huisjes. Op een huisje na: rue du Midi nummer 9. Daar werd het interieur van een arbeiderswoning uit de eerste helft van de 20ste eeuw in zijn oorspronkelijke staat hersteld. Als je de deur van dat stulpje openduwt, duik je in een gat in de tijd. In krochten waar hele gezinnen samenwoonden in een ruimte van nauwelijks een zakdoek groot, met heel eenvoudige meubels en amper comfort. “Aanvankelijk had elk huisje twee kamers op de gelijkvloerse verdieping, een kelder en een zolder. Op het einde van de 19de eeuw bouwde de maatschappij twee kamers bij op de eerste verdieping. Begin 20ste eeuw kwamen er nog eens twee nieuwe kamers bij aan de achterkant, waarvan een bedoeld was om als wasplaats te dienen. Zo verbeterden de levensomstandigheden langzaam maar zeker. Vandaag is het beheer van die huizen in handen van een maatschappij voor sociale huisvesting.”
Uitkijkend over de mijnsite vanaf het huis van de directeur doet deze verzameling gele huisjes die daar bij de mijn samengebracht zijn voor goede en slechte tijden, ons het hoofd breken en een berg vragen stellen. Vragen over de toekomst van de ontginning van grondstoffen, de ecologische gevolgen van de industrialisering, de hiërarchische verhoudingen, het paternalisme, de plaats van arbeid in onze maatschappij... Allemaal brandende vragen, die we ons misschien niet zouden stellen als het Ecomuseum en zijn team van wetenschappers, in samenwerking met partners zoals het Instituut voor Waals Erfgoed die de site moet bewaren en onderhouden, niet onophoudelijk zouden gewerkt hebben aan een overtuigend eerherstel van deze plaatsen en de redding van meer dan 1.500 meter archieven. Zoveel is zeker: de site van Bois-du-Luc staat voor de kennis, maar ook voor het industrieel erfgoed en de geschiedenis van het centrale steenkoolbekken en van Wallonië.
HET ECOMUSEUM IS PARTNER VAN MONS 2015
Het Ecomuseum van Bois-du-Luc, dat samenwerkt met de brouwerij Saint-Feuillien, Le Bois du Cazier en het historische Centrumkanaal is een van de partners van Mons 2015. Van 1 mei tot 30 september opent het museum de deuren voor ‘Homo Faber, poëzie en techniek van de arbeid’. De tentoonstelling laat zich inspireren door het verblijf van Van Gogh in de Borinage en onderzoekt de banden tussen kunst en industrie. Een reis van de 19de eeuw tot de dag van vandaag.
Écomusée du Bois-du-Luc
Rue Saint-Patrice, 2b
B-7110 La Louvière (Houdeng-Aimeries)
+32 (0) 64 28 20 00
info@ecomuseeboisduluc.be