- Tourisme
Door Catherine Moreau
staat de tijd stil
In het dal van de Masblette, in het beschermde natuurgebied van het Grote Sint-Hubertuswoud, ligt het provinciaal domein van de ‘Fourneau Saint-Michel’, waarin zich het ‘Musée du Fer’ en dat van het ‘Vie rurale en Wallonie’ bevinden. Een dubbele duik in het verleden.
© P. Willems
Aan het einde van de 18e eeuw liep de industriële ambitie van Dom Nicolas Spirlet, de laatste abt van de Sint-Hubertusabdij, op een fiasco uit. Het klooster ging niet alleen onder zware schulden gebukt (voor een bedrag van meer dan 625.000 huidige euro’s), maar was ook nog niet aan het einde van zijn lijdensweg. Tijdens de Franse Revolutie werden in 1791 alle bezittingen van de abdij aangeslagen door de Republiek en als nationaal bezit geveild. De oven werd aangekocht door Leopold Zoude, een industrieel en zakenman uit Saint-Hubert. Hij probeerde de oven verder uit te baten, maar moest uiteindelijk genoegen nemen met het maken van landbouwgereedschap.
De heropleving
In 1942 werd de oven door de familie Zoude verkocht en tien jaar later door de Koninklijk Commissie voor Monumenten en Landschappen beschermd als Belgisch nationaal erfgoed. Daarmee was hij evenwel nog niet gered ! De gebouwen kwamen in verval en geraakten vergeten. Toen verscheen echter de historicus en archeoloog Willy Lassance op het toneel, die verliefd was geworden op dat hoekje van het Masblette-dal. Geboeid als hij was door het oude gebouw, de rijke kloosterarchieven en de mondelinge overlevering, stichtte deze medewerker van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis van Brussel in 1959 de vzw ‘Le Fourneau Saint-Michel’. Van de laatste in België overgebleven, op houtskool werkende hoogoven, die door de historici werd beschouwd als het mooiste Waalse metaalindustriecomplex uit de 18e eeuw, wilde hij een museum van de metaalverwerkende nijverheid maken en tegelijk enkele oude Ardense beroepen (zoals die van spijkermakers, klompenmakers, kuipers, smeden …) tot hun recht doen komen.
De droom van Willy Lassance kreeg in 1960 vorm met de financiële steun van de provincie Luxemburg – die de site zes jaar later aankocht – en van de stad Saint-Hubert.
In een nieuw kleedje
Het ‘Musée du Fer et de la métallurgie ancienne’ (Museum voor IJzer en vroegere Metaalbewerking), dat vanaf 2012 volledig werd vernieuwd, stelde in 2018 zijn houtskoolloods, ovenmond, schuur, hoogoven en gieterij weer open … De bezoeker maakt er kennis met de productie van gietijzer en met het belang van ijzer in het leven van vroeger … en nu.
Het museum is heel modern en maakt bijvoorbeeld gebruik van een bewegend model om waterkracht uit te leggen. Met aanraakschermen kunnen kinderen de versieringen van de schoorsteenplaten bekijken, zoals die met Adam en Eva die zich laten ompraten door de slang en die van de wraaklustige ooievaar uit de fabel van La Fontaine, die de sluwe vos bedriegt … Moderne ambachtslieden (slotenmakers, fabrikanten van riooldeksels …) praten er over hun beroep en een filmpje legt de werking uit van de ‘maka’, de 500 tot 600 kilogram wegende hamer waarmee de slakken uit de ijzermassa werden verwijderd. Door te hameren koekten de metaalkorrels aan elkaar en werd het ijzer geweld en tot ruwe staven omgevormd. Dat veroorzaakte een oorverdovend lawaai, dat men tot ver in het dal van de Masblette hoorde.
Vertel eens over het vroegere leven op de buiten !
© Province de Luxembourg
Waarvoor diende toch dat 32 centimeter hoge en 44,5 centimeter diepe voorwerp met diepgeëtste messing ? In de vaktaal van de suikerbakker is dat een ‘cilinderframe’. In het begin van de vorige eeuw kon men daarin snoepjes gieten. Door aan een kruk te draaien, drukte men een afbeelding af op de gearomatiseerde stroopstroken die op de cilinders waren aangebracht. Zo maakte men snoepjes die gescheiden en gezeefd werden. Dat was in de tijd van het (toen reeds) zeer gegeerde suikergoed. Het gebruik van bietsuiker, die goedkoper was dan de geïmporteerde rietsuiker, gaf vleugels aan de suikerbakkers …
Dat cilinderframe is een van de talloze voorwerpen die je kunt ontdekken in het in 1970 opgerichte ‘Musée de la vie rurale en Wallonie’, dat zich vlakbij de ‘Fourneau Saint-Michel’ bevindt. De provincie Luxemburg heeft daar op een veertigtal hectare een reeks gebouwen bijeengebracht, die typisch zijn voor de verschillende streken en plaatsen ten zuiden van Samber en Maas. De in het midden van de 19e eeuw voor de Ardennen en de Famenne zo kenmerkende ‘Chaumière de Malvoisin’, met woonhuis, schuur en stal, opende de reeks, die in de loop der jaren werd uitgebreid met vierenvijftig andere landelijke gebouwen (hoeven, scholen, kapellen, winkels, bakkerijen, ambachtelijke werk-plaatsen …).
De provincie Luxemburg heeft daar op een veertigtal hectare een reeks gebouwen bijeengebracht, die typisch zijn voor de verschillende streken en plaatsen ten zuiden van Samber en Maas : hoeven, scholen, kapellen, winkels, bakkerijen, ambachtelijke werkplaatsen ...
Gesloopte en weer opgetrokken gebouwen
Al die gebouwen werden eerst gedemonteerd waar ze stonden en dan op de nieuwe plek weer opgericht onder gebruikmaking van vroegere technieken en materialen om het authentieke uitzicht ervan te behouden. Het personeel van de provincie heeft dus zijn toevlucht moeten nemen tot sommige ambachtelijke en haast vergeten technieken, zoals het maken van pleisterspecie die bestaat uit een mengsel van gehakt stro, kalk, aarde en (insectenwerende) runderurine.
Met dit openluchtmuseum wil men het oude gebouwen-
erfgoed bewaren en ook de levensomstandigheden, de tradities van de landbouwers en ambachtslieden op het platteland leren kennen. Want de keukens, kamers en werkplaatsen zijn voorzien van meubels, gebruiksvoorwerpen, toebehoren, gereedschap en machines uit die tijd.
“Het museum is een echte weergave van de wijze waarop men vroeger woonde en werkte op de buiten”, vertelt Marie-Eve Soenen, de directrice van het Domein. “We hebben in onze verzameling ongeveer 40.000 voorwerpen, die ons grotendeels werden geschonken sinds 1970.”
Biotopen reconstrueren
Een huis uit Belgisch Lotharingen of uit de Ardennen weer opbouwen heeft geen zin wanneer men het verwijdert uit zijn omgeving. Op de site zie je dus ook hagen, moestuinen, boomgaarden, hooiweiden, poelen en vijvers … Het ‘Domaine du Fourneau Saint-Michel’ heeft dus niet meer de natuurlijke plantengroei die men nu aantreft in het Sint-Hubertuswoud. Je ziet er zeldzame planten en dieren die nog maar uitzonderlijk voorkomen in onze streken (wilde orchideeën, bevers …).
Een wereldreis in het woud
© P. Willems
‘Tsuga heterophylla’, zegt u dat iets ? Die Californische naaldboom met zijn dichte en mooi heldergroene begroeiing en zilveren weerschijn in de lente, heeft wortel geschoten in het arboretum van de ‘Fourneau Saint-Michel’. Net zoals de Japanse lariks, waarvan de naalden een oranjegele glans krijgen in de herfst.
Maar wat doen die twee exotische boomsoorten eigenlijk in het domein van het Ardense Sint-Michielswoud ? Het was koning Leopold II die dat arboretum in 1899 liet aanleggen om na te gaan in hoever exotische soorten zich konden aanpassen aan het klimaat en de bodem van de Ardennen “Dankzij observatie konden verscheidene soorten worden ingevoerd, waaronder de uit Oregon stammende Douglas-den”, zegt André Detroz, de boswachter van
de zone van Nassogne.
In het arboretum treft men tegenwoordig 67 harshoudende boomsoorten aan, alsook 37 loofboomsoorten. De twee hectaren zijn onderverdeeld in 86 percelen, waarvan elk één of meer soorten bevat. Een drie kilometer lang didactisch parcours doorkruist het terrein. “Schoolgroepen die hier op bezoek komen, maken een reis rond de wereld”, voegt de boswachter eraan toe. “Wanneer ik hun uitleg dat de sequoia, waarvan de indrukwekkende stam een diameter van twee meter heeft, oorspronkelijk uit de Sierra Nevada in Californië komt, zie ik hun ogen schitteren. Dat is Amerika ! ”
Fourneau Saint-Michel
Fourneau Saint-Michel 4
B-6870 Saint-Hubert
+32 (0) 84 210 890