- Tendance
- / Portrait
Door Mélanie Noiret
Dankzij zijn succes op de Olympische Spelen in Rio kan hockey een steeds ruimer publiek bekoren. Het nationale team, de Red Lions, wordt al twee jaar geleid door een jonge kapitein, namelijk de uit Ittre afkomstige John-John Dohmen. De beste hockeyspeler van het land is ook middenvelder bij de Watducks, het team van Waterloo. Hij praat over de redenen waarom zijn favoriete sport zo overdreven discreet is, maar ook over zijn gevarieerd beroepsleven. Hockey is daarbij nooit ver weg
Wanneer bent u hockey gaan spelen en hoe bent u daartoe gekomen?
John-John Dohmen — Ik ben begonnen omstreeks 1993, toen ik vijf jaar oud was. Hockey maakt een beetje deel uit van onze familiegeschiedenis, vooral langs moederskant. Mijn moeder, Dominique Morren, werd 15 keer Belgische hockeykampioene met Club Ukkel Sport, waar ze ook tennis speelde… Ze was de tweede Belgische speelster in die teamsport (indertijd veranderden spelers niet van club en kon men verscheidene opeenvolgende keren kampioen worden). Het was dus door de familie dat ik bij hockey terechtkwam, wat trouwens meestal het geval was voor de spelers uit die tijd. Tegenwoordig gebeurt dat een beetje minder, aangezien de sport – gelukkig – stilaan populair aan het worden is. Maar over het algemeen beginnen jongeren hockey te spelen via familieleden die dat ook doen. Bij de spelers zijn er veel “spelerszonen”. Ik behoor tot de derde generatie en de vierde komt eraan; mijn zusjes spelen ook, net zoals mijn neven. Mijn vader (Géry Dohmen) is er een beetje laat mee begonnen, namelijk op zijn twintigste, met vrienden, bij Ukkel Sport, waar hij mijn moeder heeft leren kennen. Vandaag is hij voorzitter van de Waterloo Ducks Hockey Club, waar ik ook speel.
Beoefent u nog andere sporten? Zou u hockey kunnen laten vallen voor iets anders?
J.J.D. — Ik heb veel aan voetbal, tennis en wielrennen gedaan. Maar hockey is de enige sport die ik ononderbroken heb beoefend. Met de drie sporten die ik zojuist opsomde, ben ik gestopt om me volledig op hockey toe te leggen. Dat is dus altijd mijn favoriete sport geweest.
Maar beeldt u zich nu eens in dat er geen hockey bestaat. Welke sport zou u dan het liefst op hoog niveau hebben beoefend: tennis, voetbal of wielrennen?
J.J.D. — Ik zou gekozen hebben voor voetbal en wielrennen, maar om andere redenen. Na hockey, is wielrennen echt mijn favoriete sport. Maar als het gaat over sportbeoefening op hoog niveau, zou ik voor voetbal hebben gekozen, hoofdzakelijk omdat het publiek er zo vurig van houdt. Die sfeer in de voetbalstadions ziet men jammer genoeg niet tijdens hockeywedstrijden en ondanks de vele hartstochtelijke wielerliefhebbers, voelt een renner zelf dat vuur toch niet of althans niet even sterk als een voetballer. De tweede reden is geld. Ik speel geen hockey voor het geld, want er valt daar zeer weinig of niets te rapen. Maar in vergelijking met een voetballer moet een hockeyspeler meer offers brengen. Om goed mijn brood te verdienen, was ik misschien beter gaan voetballen. Maar geld is enkel een toemaatje. Als ik voor voetbal had gekozen, was het echt omwille van de vurigheid van het publiek geweest.
Van welke kenmerken van de hockeysport houdt u?
J.J.D. — Ik houd van de stijl en de waarden ervan, meer bepaald van de fair play. Meer dan voetbal is het een snelle en zeer lichamelijke sport... en dat heb ik nodig. Hockey vergt ook veel tactiek; het is een complexe sport.
Welke kwaliteiten moet een goede hockeyspeler volgens u bezitten?
J.J.D. — Er is een verschil tussen een goede clubspeler en een goede speler op internationaal niveau. Over het algemeen vergt hockey een speler die de techniek beheerst, die lichamelijk goed in vorm is en, vooral, die het spel verstaat, want zoals ik al zei: het is een tactische sport. Maar om echt een goede speler te zijn, moet men ook zeer snel de onophoudelijk veranderende situaties kunnen analyseren en tegelijk een zekere zelfverloochening hebben. De beste spelers zijn immers degenen die nooit loslaten, zelfs als ze vermoeid of slecht gehumeurd zijn, bijvoorbeeld. Lichamelijk gezien, bestaat er niet echt een typische hockeyspeler, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is voor basket en volleybal. Men kan klein of groot zijn, zeer snel of een beetje minder. Het werk gebeurt gewoonweg in het hoofd.
![]() |
U werd tot kapitein van het nationale hockeyteam verkozen. Weet u ook waarom?
J.J.D. — Ja, voor een deel. Ik werd verkozen omdat ik al veel ervaring heb. Van de teamleden ben ik degene die de meeste tornooien heeft gespeeld, wat me de nodige geloofwaardigheid geeft wanneer het aankomt op het bepalen van de tactiek. Ik denk ook dat ik degene ben die het dichtst bij alle spelers sta. Het is niet altijd gemakkelijk om met iedereen overeen te komen, zelfs niet in een goed team. Ik heb het voordeel dat ik de band tussen alle spelers kan vormen en ook tussen de spelers en de coach. Als het nodig is, kan ik als bemiddelaar optreden.
Daarstraks had u het over het geld, dat zo goed als onbestaande is in de hockeysport... Wat verandert dat concreet voor de spelers en de clubs?
J.J.D. — Wegens dat geldgebrek moeten we er om te beginnen vroeger mee stoppen dan in het voetbal, over het algemeen tussen 28 en 30 jaar. Waarom? Omdat we iets anders moeten doen om de kost te verdienen. En op een zeker moment gaat sportbeoefening op een zeker niveau niet meer samen met het werk. Men heeft er de tijd en de energie niet meer voor. Je moet ook rekening houden met het gezinsleven. Het zijn niet enkel de spelers die offers brengen, ook hun gezin doet dat en je kunt tegen je partner en je kinderen moeilijk volhouden dat je niet gaat werken omdat je hockey wilt spelen, maar daarmee te weinig ontvangt om de kost te verdienen. Meestal stopt men er dus mee aan het einde van zijn studententijd, wanneer men een “echt“ beroep kiest. Onze weken als spelers van het nationale team zien er als volgt uit: op maandag en dinsdag (en soms woensdag) wordt er de hele dag getraind (hockey, fitness, meetings), van 8.30 u tot 17 u of zelfs tot 18 u. Naar de les gaan of gaan werken is dan natuurlijk uitgesloten. Elke avond is er clubtraining en in het weekend zijn er tornooien... Sport, werk en gezinsleven zijn heel moeilijk te combineren. Te meer daar je ook rekening moet houden met de verplaatsingen. Het nationale team traint in Antwerpen, bij de Royal Beerschot Hockey Club. De helft van de teamleden zijn Antwerpenaar en de andere helft, waaronder ik, komt uit Brussel of uit de buurt daarvan. Je moet dus ook rekening houden met 3 tot 4 uur reistijd en met verkeersopstoppingen. Persoonlijk vind ik dat onrechtvaardig, want spelers die op 15 minuten van het terrein wonen, zijn natuurlijk beter in vorm dan de anderen. Er zijn nooit trainingen in Wallonië of in Brussel (ik veronderstel dat er akkoorden bestaan tussen de clubs en de nationale federatie). Het zijn altijd dezelfden die offers brengen. De afstanden zouden gelijker moeten worden verdeeld om de kwaliteit van de trainingen te verbeteren.
Verdient u echt niets?
J.J.D. — Toch wel, gelukkig maar. Sinds verleden jaar krijgen we een officieel loon als werknemers van de federatie. Voordien ging het om onkostenvergoedingen, compensaties... Lange tijd verdienden we minder dan het minimumloon! Nu verdienen we amper meer dan een gewone werknemer in een warenhuis, en dat op nationaal niveau. In de clubs worden sommige spelers een beetje betaald en anderen helemaal niet. En er bestaan in het hockey geen premiestelsels wanneer men een kampioenschap wint. Je kunt die sport niet beoefenen voor het geld. Je doet het uitsluitend uit passie.
Om die reden bent u voor osteopaat gaan studeren...
J.J.D. — Ja. Zopas haalde ik mijn masterdiploma aan de ULB. Dit jaar doe ik een aanvullende master, een zesde jaar om doctor in de osteopathie te worden. Dat diploma wordt erkend door de Staat en daarmee zal ik later mijn eigen praktijk kunnen beginnen.
Waarom hebt u voor die studierichting gekozen?
J.J.D. — Als sportman heb ik veel contact gehad met osteopaten. Ik schreef me in voor het eerste jaar en dat beviel me. Ik vind het een mooi en heel interessant beroep.
Het is alvast handig: u bent kapitein en u kunt de leden van uw team verzorgen...
J.J.D. — (Lacht) Dat gebeurt wel eens, ja, maar enkel voor kleine ingrepen. Behandelingen laat ik natuurlijk wel over aan de medische staf! Maar sinds kort beoefen ik ook een ander beroep…
En welk?
J.J.D. — Enkele maanden geleden ben ik met mijn eigen pettenmerk begonnen! Het heet “Cap10” (www.cap10.be). Ik heb alles zelf gedaan, van A tot Z, en alles zelf en op mijn eentje gefinancierd. Het is de bedoeling petten van zeer goede kwaliteit op maat te ontwerpen voor clubs en ondernemingen. Ik heb al enkele klanten, maar bevind me nog in de inloopperiode. Ik heb dat ook gedaan voor het plezier en zo heb ik de bedrijfswereld leren kennen. Dat is heel boeiend! Maar evident is dat niet in België. Men draagt hier niet zo dikwijls petten als in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, waar je niemand tegenkomt die geen pet heeft.
En om terug te keren naar het hockey: wat zijn uw beste herinneringen?
J.J.D. — Het feit dat we het Duitse team hebben verslagen tijdens de Europese Bekerwedstrijden in Manchester in 2007, een kwalificatietornooi voor de Olympische Spelen van Peking. We hebben de Duitsers in de laatste seconde verslagen en de bronzen medaille gewonnen. Maar vergeleken bij hen, waren we slechts amateurs! Twee weken vroeger hadden we tegen hen nog met 20 verloren. Het is trouwens dankzij die overwinning – een magisch moment – dat de sponsors ons zijn beginnen te kennen. Vanaf dan is alles beter geworden voor het Belgische hockey. Vervolgens is er de zilveren medaille die we verleden zomer op de Olympische Spelen van Rio wonnen, natuurlijk de bekroning van heel dat verhaal.
En de grootste ontgoocheling?
J.J.D. — Ons parcours doet een beetje aan een roetsjbaan denken. De grootste ontgoocheling was twee jaar geleden, tijdens de Wereldbeker in Den Haag. We eindigden vijfde terwijl we op een podiumplaats hadden gehoopt. Dat blijft een grote mislukking voor ons. Juist daarna ben ik kapitein geworden.
Hoe ziet u de evolutie van het hockey in België?
J.J.D. — Twaalf jaar geleden waren we niets! Er was absoluut geen geld voor de hockeysport en er is er nog altijd niet veel, maar toch al een beetje meer. Sindsdien heeft de nationale federatie de juiste mensen op de juiste plaats gezet in de staffs. Bovendien zijn de spelers zelf beslissingen gaan nemen, zowel individueel als collectief. De spelers zetten zich veel meer in, zonder dat ze weten of ze ook enig voordeel zullen halen uit al hun offers. Ze durven risico’s te nemen. Voor het olympisch jaar hebben we bijvoorbeeld alleen maar hockey gespeeld; geen werk, geen studies... Dat was een bewuste keuze van alle spelers. Niemand heeft hen daartoe gedwongen. Ook de nieuwe coach werd door de spelers zelf gekozen, wat vroeger nooit het geval was. De spelers hebben een doorslaggevende rol gespeeld voor de jongste successen van het Belgische hockey.
Maar ondanks de medailles blijft hockey in Wallonië en Brussel toch een veeleer discrete sport. Is hockey nog de elitesport die sommige mensen zich herinneren?
J.J.D. — Ja, het is een discrete sport, Maar de jongste Olympische Spelen hebben ons toch een beetje in de schijnwerpers geplaatst. Niemand komt echter naar de wedstrijden van de hockeyclubs kijken. En nochtans hebben we een van de grootste kampioenschappen ter wereld en hebben we belangrijke clubs! Het probleem ligt in het feit dat hockey meer aandacht van de media zou moeten krijgen. De wekelijkse uitzending “Le Weekend Sportif” (RTBF) wijdt sinds kort een klein hoofdstukje aan hockey, maar dat is heel kort en ronduit slecht gemaakt. De clubs zelf zouden meer reclame moeten voeren voor hun wedstrijden, maar ze zouden het publiek ook iets moeten bieden, zoals bij voetbalmatchen. Wanneer u een hockeywedstrijd bijwoont, ziet u dat iedereen weggaat zodra de match gedaan is. Er is dan niets meer. Er wordt geen enkele inspanning gedaan om een sfeer te scheppen die het publiek kan aantrekken. Dat is heel jammer! Wat de elitaire kant betreft, die is niet meer zo uitgesproken als vroeger. Hockey was een elitaire sport omdat het oorspronkelijk altijd werd beoefend in tennisclubs en steeds door leden van dezelfde families, maar dat is vandaag niet meer het geval. Tegenwoordig is het een sport die voor iedereen openstaat en de clubs vragen niet liever! In de Verenigde Staten is het bovendien een haast uitsluitend vrouwelijke sport, terwijl er bij ons evenveel jongens als meisjes zijn..
Hoe ziet u uw eigen toekomst in de hockeywereld?
J.J.D. — Ik zie me niet zo intensief voortdoen gelijk vroeger. Ik heb driemaal aan de Olympische Spelen deelgenomen en nu zie ik me tijdens de vier jaar tussen de Spelen niet meer zoveel en ononderbroken op hockey toeleggen.
BIO EXPRESS
1988 Geboren op 24 januari.
1993 Begint hockey te spelen op de leeftijd van 5 jaar.
2012 Neemt met het nationale team deel aan de Olympische Spelen van Londen (vijfde plaats).
2013 Wordt vicekampioen op het Europees Kampioenschap in Bonn.
2014 Wordt kapitein van het nationale hockeyteam.
2015 Hij leidt de Red Lions naar de tweede plaats van de World League in India.
2016 Het nationale hockeyteam dat door John-John Dohmen wordt geleid, wint de zilveren medaille op de Olympische Spelen van Rio.