- A la Une
Door Didier Albin
De vrouven en de steenkool
De vrouwen die onzichtbaar of op zijn best in de schaduw van hun echtgenoot en hun vader in de mijn werkten, treden nu voor het voetlicht in de Bois du Cazier in Marcinelle.
De tentoonstelling Dames de carreau bewijst eer aan de vrouwen die – hoofdzakelijk – werkten in de bovengrondse technische mijninstallaties (de carreau) die nodig zijn voor de ondergrondse ontginning van de steenkool.
Om het over de vrouwen en hun plaats in de mijnwereld te hebben, maakten de teams van de Bois du Cazier een galerij met een tiental portretten, gaande van burggravin Eulalie de Propper de Hun, die krachtens een koninklijk besluit van de Nederlandse vorst Willem I in september 1822 een ontginningsconcessie voor steenkool in Marcinelle verkreeg, tot koningin Elisabeth, die de gezinnen van de slachtoffers bezocht en, niet te vergeten, van de heilige Barbara, patrones van de mijnwerkers, alsook van de anonieme arbeidsters en weduwen. Tot 5 december, de dag na het feest van de heilige Barbara, vergast de tentoonstelling Dames de carreau de bezoekers op een echte ontdekkingsreis.
Op de affiche van deze tentoonstelling, die op een reeks dekzeilen aan de buitenkant van de gebouwen staat, treft men ook en vooral de sleepsters, de sorteersters en de raapsters aan, van wie kunstenares Cécile Douard (1866-1941) schilderijen en tekeningen maakte.
Sleepsters, laadsters en raapsters
Wie ooit Germinal van Emile Zola las, herinnert zich nog Catherine Maheu, de vrouwelijk hoofdfiguur uit het verhaal, die als 14-jarige sleepster wagentjes met steenkool, afval of stutbalken moest duwen. In de 19e eeuw werd dat werk meestal door vrouwen gedaan, terwijl de mannen steenkool moesten delven. Aangezien die vrouwen minder verdienden, kon de mijneigenaar meer winst maken. In 1911 kwam er een wet om ondergronds werk te verbieden aan vrouwen en aan kinderen van minder dan 14 jaar. Die wet zou drie jaar later van kracht worden, maar in werkelijkheid trad ze pas na het einde van de eerste wereldoorlog in voege.
Jonge raapsters op een slakkenberg
Naast de sleepsters, die ook bovengronds werkten, moesten andere vrouwen binnenschepen laden. Het sorteren, ten slotte, gebeurde met de hand : de vrouwen stonden aan weerszijden van een transportband om stenen, hout en ander bedrijfsafval te verwijderen. De raapsters voerden hun zwaar en vuil werk uit onder het toezicht van een brigadier die het tempo er inhield en de minste vergissing afstrafte.
Dames de carreau heeft ook oog voor andere onbekende heldinnen zoals weduwen en wezen, alsook voor Geneviève Ladrière, de sociaal assistente die de families bijstond na de ramp in de zomer van 1956.
Vrouwen van Marcinelle
Cécile Douard, die getroffen werd door het harde leven van die arbeidsters, gaf het heel realistisch weer in aangrijpende en naar het leven gemaakte schetsen, die als basis dienden voor haar olieverfschilderijen, etsen, pen en houtskooltekeningen. De bezoekers kunnen er meer over te weten komen in Marcinelle au féminin, de Franse uitgave van Nostra Marcinelle, dat ze voor 15 euro kunnen kopen in de winkel van de site. Daar vinden ze een bloemlezing van getuigenissen van dochters en vrouwen van mijnwerkers, die hun een idee zullen geven van wat het epos van de Italiaanse immigratie in werkelijkheid betekende, van de ontgoochelingen, het leven in kampen, de sociale verhoudingen, het labeur, de vrije tijd …
Sorteersters poseren op een loopbrug van een was en sorteerinrichting
De ramp van 65 jaar geleden …
Acht augustus is in Charleroi geen dag meer gelijk een andere. In 1956 dompelde de mijnramp in de Bois du Cazier de streek in diepe rouw. Die dag werkten 275 mannen diep in de ondergrond van de mijn van Marcinelle. Er zijn slepers die de wagentjes duwen, steenhouwers die galerijen graven en onderstutten, houwers die steenkool kappen en breken om die naar boven te voeren, en alle anderen. Om 8u10 in de ochtend slaat het noodlot toe. Door een misverstand met de man aan de oppervlakte, duwt een arbeider op 975 meter onder de grond een wagentje in de lift om er een leeg uit te halen. Maar dit laatste wordt gehinderd door een defecte pal en komt niet helemaal vrij. Het raakt een ligger die daardoor een echte stormram wordt. Door de schok wordt een olieleiding zwaar beschadigd, alsook twee hoogspanningskabels die een persluchtleiding doen breken. De elektrische ontladingen steken de verstoven olie in brand. Het vuur, dat wordt aangewakkerd door de perslucht en door een bovengrondse ventilator, steekt de nabijgelegen houten bekistingen, balken en geleidingen in brand. De brand verspreidt zich razendsnel in de mijn.
Redders maken zich klaar om naar de hel af te dalen
Wat een incidentje was bij het laden van een lift, ontaardt in een ware catastrofe, die 262 doden zal eisen. Al vijfenzestig jaar geleden!
Verbindingsgang 975, ontdekt op 21 augustus. Daar is het onheil begonnen
De wetenschap buigt zich over de geschiedenis
Vijfenzestig jaar na de ramp, wordt aan de wetenschap gevraagd om een zware onrechtvaardigheid van de geschiedenis recht te zetten, namelijk om de zeventien mijnwerkers die in 1956 niet konden worden herkend, nu formeel te identificeren. Terwijl hun stoffelijk overschot op een gemeenschappelijk perceel op de begraafplaats van Marcinelle rust, hebben de families nooit kunnen rouwen. De meesten van hen lijden daaronder en zouden de overledenen naar hun geboortestreek willen overbrengen.
Voor het oplossen van dat historisch raadsel, dat de oudste industriële ‘cold case’ van Charleroi is, werd er een identificatieprocedure door DNA-vergelijking opgestart, die nu in haar actieve fase is getreden. En dat op verzoek van de jongste zoon van Francesco Cicora, die emigreerde naar Groot-Brittannië, waar hij leraar Italiaans is.
In juni 2019 deed Michele Cicora een oproep voor het vinden van de zestien andere families die zich in dezelfde situatie bevinden als hij. Een klein tiental heeft daarop gereageerd en Interpol kreeg van de federale politie opdracht om ADN-monsters te nemen bij afstammelingen. Wanneer alle formaliteiten zullen geregeld zijn, zullen de lichamen kunnen worden opgegraven en zal men de resultaten van die analyses kunnen vergelijken.
Dat avontuur heeft veel solidariteit losgemaakt : experten, ondernemers, ambtenaren en politieke beslissers hebben hun tijd en hun deskundigheid aangeboden. Dat is de prijs die men moet betalen om die families hun gemoedsrust te geven.
Michele Cicora op het begraafplaatsperceel waar zijn vader samen met zestien andere mijnwerkers begraven ligt (Didier Albin)
75 jaar geleden : het ‘Mensen tegen steenkool’-akkoord"
Op 23 juni 1946 sluit de jonge, amper 21 dagen bestaande Italiaanse republiek met België een bilaterale overeenkomst voor het organiseren van een massale overbrenging van mankracht ten bate van de Waalse en Limburgse mijnen. Dit akkoord, dat ‘Mensen tegen steenkool’ heet, dient om een dubbel deficit weg te werken. Enerzijds waren er steeds minder Belgen bereid om in de mijn af te dalen en moest men dus buitenlandse arbeiders zoeken. Anderzijds moest Italië enorme hoeveelheden steenkool invoeren om zijn industrie weer op gang te brengen. De voorkeurtarieven die het land door België aangeboden kreeg, waren heel aantrekkelijk. Maar in werkelijkheid zou België bijna geen steenkool leveren en werd de bevoorrading uiteindelijk verzekerd door andere producerende landen. Hoewel de beloften aanlokkelijk waren voor wie wilde emigreren, kwamen deze laatsten uiteindelijk nooit in het voorgespiegelde eldorado terecht. Ze werden opgevangen in vroegere gevangenisbarakken die haastig tot woningen waren verbouwd en de arbeidsvoorwaarden bleken slecht. Sommigen keerden terug naar huis, maar anderen verdroegen hun lijden geduldig en maakten hun leven in België.