- Dossier
Door Christian Sonon
Thierry Michel maakte van de realiteit zijn handelsmerk. Met meer dan twintig films en tal van prijzen (voor Gosses de Rio, Zaïre, Le cycle du serpent, Congo River, Donka, Radioscopie d’un hôpital africain…), is de regisseur uit Charleroi dan ook de onbetwistbare leider van de geëngageerde Belgische documentaire.
Artistieke films, natuurfilms, portretten van een gemeenschap, films over de sociaal-economische situatie van een streek, getuigenissen, protestfilms, kwade films… De wereld van de documentaires is groot, maar raakt zowel in Wallonië als in Vlaanderen nog al te vaak niet tot bij het publiek. Gelukkig reizen films tegenwoordig de wereld rond en doen de grote internationale festivals in Nyon, Los Angeles of Amsterdam hun best om de documentaire op te waarderen. Zo richten ze de schijnwerpers op onze beste documentairemakers, van wie de broers Dardenne, Benoît Mariage en Thierry Michel de bekendste zijn in het zuiden van het land. Die eerste twee kozen intussen voor fictie, maar de laatste is en blijft gehecht aan de werkelijkheid. We spraken hem in Luik, waar hij al 40 jaar zijn leven deelt met Christine Pireaux, directrice van Films de la Passerelle. Het productiehuis richt zich vooral op documentaires en kreeg in 1996 de prijs voor de beste producer van de Europese Unie voor Donka.
In het begin van uw carrière maakte u twee langspeelfilms, Hiver 60 met Philippe Léotard en Issue de secours met Philippe Volter. Sindsdien alleen nog documentaires. Hebben die meer zeggingskracht?
Thierry Michel — Eigenlijk speel ik vaak met de grenzen tussen de twee genres. Het gebeurt regelmatig dat ik bewoners vraag om scènes uit hun dagelijkse leven na te spelen voor de camera. Maar door de realiteit te filmen, geef ik de waarheid een gezicht en maak ik problemen tastbaar. De menselijke waardigheid tonen van kwetsbare bevolkingsgroepen, dat geeft een geweldig gevoel. Met een documentaire kan ik bovendien sneller op de bal spelen. Zo was ik in Iran om betogingen tegen terrorisme te filmen toen de Twin Towers instortten in New York. Ik kon meteen reageren. Hetzelfde voor de affaire Chebeya*. Ik ging ernaartoe om een begrafenis te filmen, maar uiteindelijk ben ik veel verder gegaan dan dat. Ik voelde me als een vis in het water bij het volgen van dat proces.
* Floribert Chebeya Bahizire (1963-2010) werd vermoord in juni 2010. Hij was een mensenrechtenactivist in de Democratische Republiek Congo. Na Floriberts dood volgde een grootschalig onderzoek, op aandringen van verschi l lende grote organisaties zoals Amnest y International en de VN.
België, Brazilië, Iran, Afrika… Uw engagement bracht u al in vier continenten, maar in Congo filmde u het vaakst. U hebt er tien documentaires gemaakt op twintig jaar tijd. Dat land lijkt u te inspireren…
TM — Ik was altijd al geïnteresseerd in het lot van uitgebuite minderheden, in de relatie die mensen hebben met macht en met utopieën. Congo is een goudmijn voor filmmakers. Bij elke bocht in de rivier wacht er een nieuw onderwerp op me. Maar nu is het de beurt aan de anderen, want ik mag nog steeds het land niet in als gevolg van die affaire Chebeya.
U kwam al een paar keer in aanvaring met de autoriteiten. Zo werd u beschuldigd van spionage in Marokko en verschillende keren aangehouden, vooral in Congo, waar u twee dagen opgesloten zat. Hoe ver bent u bereid te gaan?
TM — Je moet risico’s nemen als je de zaken wilt uitpluizen, maar alleen als het de moeite waard is. In Iran heb ik de autoriteiten zelfs wat extra uitgedaagd omdat ik wou dat mijn ploeg mijn arrestatie filmde. Maar toen heb ik veel geluk gehad dat ik er levend uit ben gekomen. Het moet wel een berekend risico blijven.
In 1959 maakte Paul Meyer, die wordt beschouwd als de vader van de Waalse film, zijn cultfilm over de Borinage, Déjà s’envole la fleur maigre. Vijftien jaar later gaat u verder op hetzelfde thema met Pays noir, pays rouge. Heeft Meyer u sterk beïnvloed?
TM — Ik ontmoette Paul bij de vakbond en ik ben zijn assistent geworden. Om voor hem en voor de RTBF te kunnen werken, ruilde ik Charleroi in voor Luik. Hij heeft me veel geleerd. Hij was eerst mijn leermeester en werd later ook een vriend. Maar de mijn- en staalbekkens van de Borinage maken deel uit van mijn kindertijd. Mijn grootvader was bodemingenieur en ik ben opgegroeid in die danteske wereld van stalen monsters en rode rook. Het was dus een logische stap om dat decor te gebruiken voor mijn eerste creaties aan het IAD, en later voor mijn eerste langspeelfilms, Pays noir, pays rouge, Chroniques des saisons d’acier en Hiver 60, over de wilde stakingen die een deel van België vijf dagen lam legden. In de geschiedenis van ons land was dat de markantste gebeurtenis van de tweede helft van de 20ste eeuw, maar dat weten jongeren niet meer. Net als de films van Paul Meyer wil ook Hiver 60 het geheugen opfrissen.
“Je moet risico’s nemen als je de zaken wilt uitpluizen, maar alleen als het de moeite waard is. In Iran heb ik de autoriteiten zelfs wat extra uitgedaagd omdat ik wou dat mijn ploeg mijn arrestatie filmde. Maar toen heb ik veel geluk gehad dat ik er levend uit ben gekomen.”
Nog een gelijkenis met La fleur maigre: ook Hiver 60 kende een vorm van censuur…
TM — Inderdaad. Eind jaren 70 had de cultuurcommissie subsidies toegekend aan de film, maar de Franstalige politieke wereld vond het maar niets dat het economisch verval van Wallonië zo in beeld kwam. Een eerste minister zei categoriek nee, een tweede stelde ons voor om het geld te gebruiken om een ander onderwerp te behandelen. Uiteindelijk hebben we op een derde legislatuur moeten wachten voor groen licht, maar toen was de financiering al lang opgedroogd. De tegenspelers van Philippe Léotard vonden we in Wallonië: Christian Barbier, Ronny Coutteure, Françoise Bette, Paul Louka, Bob Deschamps en vakbondsman Jean Louvet, die meeschreef aan het scenario.
En met wie u in 1983 het Manifest voor de Waalse cultuur oprichtte. Een verrassende oproep tot een overdracht van bevoegdheden, bijna dertig jaar voor Vlaanderen.
TM — Wallonië had het gevoel dat het cultureel in de steek gelaten werd, dat de hoofdstad alles naar zich toetrok. Zo was het een Brusselse minister die mijn film heeft tegengehouden. Tal van artiesten hebben het manifest ondertekend, waaronder filmmaker Jean-Jacques Andrien en dichter Julos Beaucarne. De politieke wereld luisterde niet meteen, maar toch hebben we iets bereikt: door samen te werken, stonden we veel sterker en Wallonië heeft uiteindelijk zijn eigen bevoegdheden gekregen. Op artistiek vlak heeft dat geleid tot evenementen als ‘Charleroi Danses’.
U geeft les in de kunst van de documentaire aan het IAD, aan de Universiteit van Luik en in het buitenland. Hoe gaat het met de nieuwe generatie Belgische documentairemakers?
TM — Uitstekend. Er is een keur aan talentvolle, jonge filmmakers die onze cultuur overal ter wereld verspreiden. Mijn oud-studenten leveren schitterend werk. Ik denk daarbij aan José-Luis Penafuerte, die een intiem portret maakte van mij, L’homme de sable. En aan Jérôme le Maire die een Magritte voor de beste documentaire in de wacht sleepte… ten koste van mij. Ik ben trots op hen, net zoals ik trots ben op mijn roots.
Thierry Michel
Geboren in Charleroi (60 jaar)
Woont in Angleur
Beroep: regisseur
(documentairemaker)
Selectieve filmografie:
→ Hiver 60 (fiction – 1982)
→ Gosses de Rio (1990)
→ Zaïre, le cycle du serpent (1992)
→ Les derniers colons (1995)
→ Donka, radioscopie d’un hôpital africain (1996)
→ Mobutu, roi du Zaïre (1999)
→ Iran, sous le voile des apparences (2002)
→ Congo River (2005)
→ Katanga business (2009)
→ L’affaire Chebeya, un crime d’État (2012)